Deel dit

Cardiovasculair risico bij mensen met hiv

Onderdeel van HIV Talks. Voor en door hiv-zorgverleners.
Bekijk alle HIV Talks

Uit verschillende onderzoeken, vooral in de Verenigde Staten en Europa, blijkt dat mensen met hiv een 50% tot 100% hoger risico op CV-aandoeningen
hebben.

  • dr. Esteban Martínez
    Internist-infectioloog

Cardiovasculair risico bij mensen met hiv: Een toenemende zorg

Met de vooruitgang in de behandeling van hiv is de levensverwachting van mensen met hiv aanzienlijk toegenomen. Nu virologische suppressie over het algemeen snel wordt bereikt nadat behandeling is gestart, heeft dit geleid tot meer aandacht voor comorbiditeit, zoals cardiovasculaire aandoeningen. Internist-infectiologen dr. Esteban Martínez en dr. Berend van Welzen gaan uitgebreid op dit onderwerp in waarbij ze vooral praktische handvaten bieden voor de dagelijkse praktijk. Waar moet men als behandelaar op letten, en hoe kunnen mensen met hiv het beste worden begeleid als
het gaat om het verlagen van cardiovasculaire problematiek?

Het interview met dr. Esteban Martínez en dr. Berend van Welzen

20 minuten – video

Cardiovasculair risico bij mensen met hiv

Met de vooruitgang in de behandeling van hiv is de levensverwachting van mensen met hiv aanzienlijk toegenomen. Nu virologische suppressie over het algemeen snel wordt bereikt nadat behandeling is gestart, heeft dit geleid tot meer aandacht voor comorbiditeit, zoals cardiovasculaire aandoeningen. Internist-infectiologen dr. Esteban Martínez en dr. Berend van Welzen gaan uitgebreid op dit onderwerp in waarbij ze vooral praktische handvaten bieden voor de dagelijkse praktijk. Waar moet men als behandelaar op letten, en hoe kunnen mensen met hiv het beste worden begeleid als het gaat om het verlagen van cardiovasculaire problematiek?

Verhoogd risico op CV-aandoeningen

“Cardiovasculaire (CV)-aandoeningen vormen een belangrijk probleem bij mensen met hiv.1,2 Nu de aids-gerelateerde sterfte tegenwoordig beperkt is – tenminste bij mensen die tijdig worden gediagnosticeerd en adequaat worden behandeld – is er een hoger risico op comorbiditeit.2 Enerzijds
speelt veroudering van de populatie hierbij een rol, maar ook worden bepaalde zaken frequenter (en jonger) gezien bij mensen met hiv”, aldus Martínez. Van alle vormen van comorbiditeit zijn CV-aandoeningen de meest voorkomende en dodelijke vormen. “Uit verschillende onderzoeken, vooral in de Verenigde Staten en Europa, blijkt dat mensen met hiv een 50% tot 100% hoger risico op CV-aandoeningen hebben. Dit omvat vooral ischemische CV-ziekten waaronder myocardinfarct (MI), maar ook beroerte, perifeer arterieel vaatlijden en plotselinge hartdood.1 Het is dan ook niet verwonderlijk dat CV-aandoeningen een belangrijk aandachtspunt binnen de hiv-zorg zijn, maar ook daarbuiten, zoals bij cardiologen.”

Veranderende trends: toename door vergrijzing

Doordat mensen met hiv ouder worden, kunnen we in de komende jaren een toename van de incidentie van CV-ziekten verwachten.2 Van Welzen licht toe: “Er wordt veel onderzoek naar gedaan, zoals in de REPRIEVE-studie, en dit illustreert goed hoe belangrijk dit onderwerp is.”1 Martínez valt hem bij: “Het belang van CV-aandoeningen bij mensen met hiv zal alleen maar toenemen, omdat het naar verwachting een nog veel groter probleem zal worden dan het nu al is.”2

Belangrijkste risicofactoren

Van Welzen legt uit dat de belangrijkste ‘aanjagers’ van CV-ziekte bij mensen met hiv de traditionele risicofactoren zijn, zoals hoge bloeddruk, verhoogde lipiden, roken en diabetes. “Deze risicofactoren komen vaker voor bij mensen met hiv dan in de algemene populatie.3 Er zijn echter ook hivgerelateerde factoren die niet mee worden genomen bij de gebruikelijke evaluatie van CV-ziekte, zoals inflammatie (zelfs bij een ondetecteerbare viral load hebben mensen met hiv een overactief immuunsysteem en deze pro-inflammatoire status draagt bij aan de ontwikkeling van CV-ziekte, zie
tabel 1) en antiretrovirale therapie (ART)-gebruik die mogelijk ook bijdragen aan het hogere CV-risico.”3 Bij hiv-behandelaren zijn deze hiv-gerelateerde factoren waarschijnlijk bekend, maar bij artsen die zich niet met hiv bezighouden doorgaans niet, terwijl het wel degelijk relevant kan zijn, aldus Martínez.


Wat kan er, naast het blokkeren van virale replicatie, worden gedaan om inflammatie tegen te gaan? Het is bekend dat chronische inflammatie gerelateerd is aan een hoger CV-risico.

Onderzoek naar het verminderen van inflammatoire activiteit bij hiv is gaande, maar het is onduidelijk welke middelen effectief en veilig zijn. Het onderdrukken van ontsteking kan ook het immuunsysteem verzwakken, wat nadelige gevolgen kan hebben. Een interessante optie voor secundaire profylaxe is colchicine, dat mogelijk het risico op CV-aandoeningen verlaagt door zijn ontstekingsremmende eigenschappen, maar we weten niet hoe dit werkt, en het kent ook bijwerkingen.

In de algemene bevolking zijn geen specifieke anti-inflammatoire middelen succesvol gebleken in CV-preventie. Een beter begrip van de onderliggende mechanismen van CV-risico bij hiv is nodig voordat gerichte behandelingen mogelijk zijn. Het immuunsysteem van mensen met gevorderde hiv is blijvend veranderd, en sommige processen zijn wellicht niet meer omkeerbaar. Mogelijk ligt de sleutel in het verleden, en is volledig herstel niet haalbaar.

Voorspelling van CV-risico bij mensen met hiv

Om het CV-risico goed in kaart te brengen – er zijn namelijk verschillen binnen de groep mensen met hiv wat betreft de incidentie van risicofactoren – kan gebruik gemaakt worden van diverse tools,
waarvan de bekendste de SCORE-risicoscore is die door de meeste behandelaren waaronder huisartsen wordt gebruikt. “Echter”, zo legt Van Welzen uit, “SCORE2 – en de meeste andere algemene risico voorspellende tools – houdt geen rekening met hiv-specifieke factoren zoals de CD4-
waardes, viral load en specifieke ART. Alternatieve modellen, zoals de D:A:D-risicocalculator, zijn ontwikkeld om deze hiaten op te vullen, maar presteren niet beter.4,5 Desondanks blijft onderschatting van het risico een probleem. Er blijft dus behoefte aan een tool die nauwkeuriger het
CV-risico kan bepalen.”

Invloed van leefstijl

Ook bij mensen met hiv vormt leefstijl de belangrijkste factor; het belang van leefstijlinterventies mag niet worden onderschat. Martínez benadrukt dat stoppen met roken, regelmatige lichaamsbeweging en een gezond dieet een aanzienlijke impact kunnen hebben op het CV-risico. “Natuurlijk was dit al langer bekend, maar we beginnen ons eigenlijk nu pas te realiseren hoe belangrijk leefstijl is. In de praktijk is het echter lastig om evidence-based richtlijnen op te stellen voor mensen met hiv, omdat
veel bestaande onderzoeken zich richten op de algemene bevolking. Toch kunnen eenvoudige adviezen, zoals 30 minuten wandelen per dag en het beperken van koolhydraatrijke voeding, een groot verschil maken.”

Roken en hiv

Roken neemt een bijzondere plek binnen het kader leefstijl: het komt disproportioneel veel voor bij mensen met hiv en vormt een belangrijke oorzaak van vroegtijdige mortaliteit.3 Rookstopprogramma’s moeten daarom een centrale plaats innemen in de hiv-zorg. Dergelijke
initiatieven moeten worden uitgebreid en geïntegreerd in de standaard hiv-zorg vinden zowel Martínez als Van Welzen. “Roken is zo’n belangrijke factor die niet genegeerd mag worden”, vindt Van Welzen. “Voor ons als behandelaren kan het soms lastig zijn dit te bespreken.” Martínez: “Hiv-behandelaren zijn niet gewend om dit soort adviezen te geven; het kost tijd en we weten misschien ook nog niet goed hoe we dit op een effectieve manier kunnen doen. Toch moeten we hier moeite voor doen: we moeten ons realiseren dat wij echt een verschil kunnen maken als we CV-risico en
roken adresseren in de spreekkamer.” Studies hebben aangetoond dat roken een groter effect heeft op de levensverwachting van mensen met hiv dan hiv zelf.6

Onderdrukte viral load en toch CV-risico…?

Een ander punt dat Van Welzen en Martínez bespreken is of hiv – ook bij mensen die virologisch onderdrukt zijn – nog een risico vormt voor CV-ziekte. Van Welzen: “We weten dat zelfs bij mensen die goed virologisch onderdrukt zijn, er een hoger CV-risico bestaat dat deels het gevolg is van de traditionele risicofactoren. Maar het is ook bekend dat residuele inflammatie kan bijdragen aan het risico op CV-ziekte.”7 Hoe past dat CV-risico bij een goed onderdrukte viral load in de voorspellende
tools voor CV-risico en de mogelijke interventies? Dat is een lastige kwestie.” Martínez: “Hoe bepaal je bij iemand die virologisch onderdrukt is, dat hiv toch een bijdragende factor is aan CVcomorbiditeit? We weten namelijk niet precies wat de drivers hiervoor zijn. In de REPRIEVE-studie
zagen we dat de incidentie van CV-ziekte in goed onderdrukte mensen met hiv veel hoger was dan we aanvankelijk hadden verwacht.”1 Van Welzen: “De komende jaren moet uitgezocht worden of er biomarkers gevonden kunnen worden die ons inzicht geven, zoals hoogsensitief C-reactief proteïne (hs-CRP), interleukine (IL)-6 of andere parameters voor arteriële inflammatie om degenen te identificeren die werkelijk een verhoogd risico lopen, en ook om overbehandeling te voorkomen. Is het een subgroep of geldt het voor de hele groep? Dat weten we nog niet precies.” De REPRIEVE-studie vormde een goede aanzet voor het vergaren van inzicht in het CV-risico bij mensen met hiv (tabel 2).1


De REPRIEVE-studie (Randomized Trial to Prevent Vascular Events in HIV) is de grootste gerandomiseerde klinische studie bij mensen met hiv.

  • In deze studie is het effect van dagelijkse inname van pitavastatine bij mensen met hiv en een laag tot matig CV-risico onderzocht.
    • Primaire doel: kan pitavastatine (dat minimale interacties met ART heeft) het risico op hart- en vaatziekten bij deze populatie verlagen?
  • N = 7.769 hiv-positieve volwassenen in de leeftijd van 40-75 jaar, die stabiele ART kregen en geen voorgeschiedenis hadden van CV-aandoeningen.
    • Zij werden gerandomiseerd naar een dagelijkse dosis van 4 mg pitavastatine of een placebo.

Resultaten

  • Na een mediane follow-up van 5,1 jaar bleek dat pitavastatine het aantal grote CV-events met 35% verminderde in vergelijking met placebo.
    • Dit suggereert dat statinetherapie gunstig kan zijn voor mensen met hiv met een laag tot matig CV-risico.
  • Pitavastatine werd over het algemeen goed verdragen.
    • Het aantal ernstige bijwerkingen was vergelijkbaar tussen de pitavastatine- en placebogroepen, hoewel spiergerelateerde symptomen iets vaker voorkwamen bij de pitavastatinegroep.

Conclusie

De bevindingen van de REPRIEVE-studie hebben geleid tot aanbevelingen voor het overwegen van statinetherapie bij mensen met hiv en met een verhoogd CV-risico, zelfs als dit risico traditioneel als laag tot matig wordt ingeschat.

“De REPRIEVE-studie toonde aan dat statines effectief kunnen zijn bij het verlagen van de incidentie van CV-events bij mensen met hiv, zelfs in de mensen met een relatief laag voorspeld traditioneel CVrisico”, legt Martínez uit.1 “Wellicht kan REPRIEVE ook bijdragen om te achterhalen wat de pathogenetische factoren zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het CVrisico.” Van Welzen is het met hem eens wat betreft de impact die REPRIEVE heeft en kijkt uit naar de
resultaten van de substudies die er op zijn gebaseerd. “Het kan een beginpunt zijn voor andere interventiestudies met andere middelen die het risico op CV-ziekte kunnen beïnvloeden.” Hij is van mening dat het starten met statines bij mensen met hiv thuishoort bij de hiv-behandelaar: “De
follow-up kan wellicht wel door de huisarts worden gedaan. Maar het erkennen dat er bij deze mensen met hiv een hoog risico is en de juiste behandeling daarvoor starten, dát is onze taak.”

Oudere middelen en CV-risico

De hiv-populatie kent een grote groep ‘long term survivors’ die in het verleden blootgesteld zijn aan oudere middelen die bepaalde vormen van toxiciteit geven. Volgens Martínez is deze kwestie ook nu nog relevant. Hij stipt kort het probleem van lipodystrofie en lipoatrofie aan waar destijds vrijwel iedere persoon met hiv mee te maken kreeg. “Dit hing samen met het gebruik van bepaalde middelen, vooral de oudere nucleoside reverse transcriptase inhibitors (NRTI’s). Echter, lipodystrofie en lipoatrofie zijn ook geassocieerd met insulineresistentie. Vooral mensen met lipoatrofie gedragen zich fysiologisch gezien als obese mensen, ook al zijn ze dat niet. Ze lopen meer kans op het ontwikkelen van diabetes, hypertensie en zeker ook CV-ziekte.8 Hier moeten we ons dus bewust van zijn bij oudere mensen die met oude (meer toxische) middelen zijn behandeld en lipodystrofie of -atrofie kregen.” Van Welzen vult aan: “Zij moeten goed worden gemonitord.”

Huidige middelen en CV-risico

Er bestaat al jaren veel discussie over de invloed van abacavir op het risico van CV-ziekte waarbij men de laatste tijd meer en meer overtuigd is van de relatie hiertussen. Martínez legt uit dat de directe toxiciteit van antiretrovirale middelen tegenwoordig vrijwel is verdwenen. “Er is nauwelijks nog sprake van therapieonderbreking of ernstige bijwerkingen bij de start van de huidige behandelingen. Echter, CV-aandoeningen ontwikkelen zich over een lange periode en worden beïnvloed door
meerdere factoren, zoals bijkomende ziekten en leefstijl. Hierdoor is het moeilijk om de exacte relatie tussen moderne hiv-medicatie en CV-risico te bepalen. Grote cohortstudies hebben dit onderzocht, maar kennen een inherente vertekening: behandelingen worden niet willekeurig voorgeschreven, maar om specifieke redenen. Hoewel onderzoekers proberen om voor alle variabelen te corrigeren, blijft er altijd een risico op vertekening en onbekende verstorende factoren. Er is discussie over een
mogelijk verhoogd CV-risico bij gebruik van integraseremmers. RESPOND (een collaboratie waarbinnen verschillende studies worden gedaan) rapporteerde een verband tussen integraseremmers en een verhoogd risico op MI, hypertensie en diabetes.9-12 Echter, andere zorgvuldig opgezette studies, die gebruikmaken van methoden die lijken op gerandomiseerde klinische trials, hebben dit niet bevestigd.” Proteaseremmers kunnen de lipiden verhogen, en ritonavir heeft hierin een sterker effect dan cobicistat.13 Daarnaast zijn sommige proteaseremmers
geassocieerd met een verhoogd CV-risico.14

TAF en TDF uitgelicht

Tenofovir alafenamide (TAF) is al enige tijd beschikbaar als vervanging voor tenofovir disoproxilfumaraat (TDF), en er zijn aanwijzingen dat beide middelen verschillen in hun invloed op gewicht en lipidenwaarden. TDF lijkt, in vergelijking met TAF, gepaard te gaan met lagere lipidenwaarden en een gewichtsonderdrukkend effect.15,16 Hoe dit precies werkt, is nog niet geheel duidelijk. Er wordt onderzocht of aanpassing van therapie een gunstig effect heeft op gewicht en metabole parameters. Dit roept de vraag op of deze factoren mee zouden moeten wegen bij de keuze
van ART voor mensen met hiv. TDF wordt echter minder vaak als voorkeursmiddel ingezet vanwege de risico’s op nier- en bottoxiciteit, hoewel dit risico persoonsafhankelijk is. Bij patiënten zonder
risicofactoren zoals oudere leeftijd, een verlaagde geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) zonder gebruik van boosted agents kan TDF een veilige optie blijven.”15,16

Gewichtstoename

Gewichtsverandering is altijd een belangrijk aspect geweest bij hiv. In de vroege stadia van de aidsepidemie was cachexie een kenmerk van vergevorderde ziekte. Later kwamen lipodystrofie en lipoatrofie naar voren als bijwerkingen van oudere behandelingen. Nu is gewichtstoename een
aandachtspunt, iets wat ook in de algemene bevolking speelt. Ondanks de wereldwijde obesitasepidemie hebben mensen bij wie hiv onder controle is gemiddeld een lager gewicht dan de algemene bevolking, wanneer gecorrigeerd wordt voor leeftijd en geslacht. Toch valt op dat de
gewichtstoename bij sommige ART veel sterker is dan in de algemene bevolking.17 Dit leidt tot zorgen, omdat deze toename meestal bestaat uit vetmassa en niet uit spiermassa, tenzij iemand zeer actief is. “Gewichtstoename bij mensen met hiv wordt ook in verband gebracht met insulineresistentie, diabetes, hypertensie en een verhoogd CV-risico.18 Echter, er is nog weinig wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit ervan bij mensen met hiv. Bovendien zijn deze medicijnen duur en beperkt
beschikbaar, zelfs in welvarende landen. Een gezonde leefstijl blijft essentieel in de aanpak van dit probleem”, aldus Martínez. Hij voegt daar aan toe dat body mass index (BMI) geen accuraat meetinstrument is; zo is de waist-to-height ratio eenvoudig in gebruik en betrouwbaarder.20

Richtlijnen en bestaande hiaten

Er zijn diverse richtlijnen beschikbaar zowel op nationaal als internationaal niveau. Van Welzen wijst op de nieuwe EACS-richtlijnen die een sterke aanbeveling doen voor statinebehandeling voor een deel van de populatie.15 “In deze richtlijn worden statines aanbevolen voor mensen voor wie de huisartsenrichtlijnen geen statines adviseren.” Overigens zijn er nog wel hiaten vindt hij. “Er is behoefte aan een goede tool die kan identificeren welke mensen het meest profiteren van statinebehandeling. Er is discussie of we iedereen boven de 40 jaar statines moeten geven. Dit zijn de
mensen die geïncludeerd waren in de REPRIEVE-studie; in Nederland is besloten alleen statines voor te schrijven aan mensen met een CV-risico van 5% of hoger. In de REPRIEVE-studie was geen streefwaarde opgenomen; in de richtlijn wordt een streefwaarde van 1,8 mmol/l low density lipoprotein (LDL)-cholesterol gehanteerd, maar alleen voor mensen met een hoog risico.1,15 Voor andere risicofactoren, zoals hypertensie, zullen ook in de nabije toekomst data beschikbaar komen, waardoor de streefwaarden mogelijk zullen wijzigen. Het belangrijkste voor de komende tijd is een goede voorspellingstool om te bepalen welke mensen het meeste profiteren van statinebehandeling, antihypertensiva en andere interventies, en de rationale daarvoor.”

Interacties statines en ART: belangrijke overwegingen

Het aanpassen van ART om het CV-risico te verlagen is een relevant onderwerp. Daarom is de keuze van therapie een afweging op basis van de individuele mens met hiv. Sommige mensen met hiv geven
de voorkeur aan een meer lipidenvriendelijke ART-combinatie boven statines, maar de effecten hiervan zijn beperkt. Bij het voorschrijven van statines moet rekening worden gehouden met interacties, vooral bij gebooste regimes. In die gevallen is een ‘start low, go slow’-benadering
aanbevolen. In sommige landen, zoals Spanje, is de keuze voor statines beperkt door kosten, terwijl in Nederland de meeste statines vrij voorgeschreven kunnen worden. Belangrijk blijft het aanpakken
van traditionele risicofactoren, zoals hypertensie, diabetes en roken. Het meten van risico’s en bespreken van behandelmogelijkheden met de patiënt is essentieel om hen te betrekken bij hun CV-gezondheid
en preventie.

Conclusie

Het CV-risico bij mensen met hiv is hoger dan in de algemene bevolking. Traditionele risicofactoren zijn prevalent, en hoewel er ook hiv-gerelateerde invloed is waar iets aan kan worden gedaan, is het
belangrijk om op de traditionele risicofactoren te focussen en deze aan te pakken. Behandelaren willen graag meer weten over de pathogenese en het meten van het CV-risico. Tevens moet er meer aandacht komen voor implementatie, en zelfs met de beperkingen die er bestaan, is het beter om dit probleem duidelijk te adresseren.

Over de sprekers

Wil je zelf informatie delen, of heb je behoefte aan informatie over een bepaald onderwerp?

Neem dan contact op met Esther Koekkoek en bespreek de mogelijkheden!

  1. Grinspoon SK, et al. Pitavastatin to Prevent Cardiovascular Disease in HIV Infection. N Eng J Med. 2023;389:687-
    699.
  2. Van Sighem AI, et al. Monitoring Report 2024. Human Immunodeficiency Virus (HIV) Infection in the Netherlands.
    Amsterdam: Stichting hiv monitoring, 2024.
  3. So-Armah K, et al. HIV and cardiovascular disease. Lancet HIV. 2020;7(4):e279-e293.
  4. Delabays B, et al. Cardiovascular risk assessment in people living with HIV compared to the general population. Eur
    J Prev Cardiol. 2022 Mar 30;29(4):689-699.
  5. Van Zoest RA, et al. Predictive Performance of Cardiovascular Disease Risk Prediction Algorithms in People Living
    With HIV. J Acquir Immune Defic Syndr. 2019 Aug 15;81(5):562-571.
  6. Helleberg M, et al. Mortality attributable to smoking among HIV-1-infected individuals: a nationwide, populationbased
    cohort study. Clin Infect Dis. 2013 Mar;56(5):727-34.
  7. Boccara F, et al. HIV Infection and Long-Term Residual Cardiovascular Risk After Acute Coronary Syndrome.
    Observational Study J Am Heart Assoc. 2020 Sep;9(17):e017578.
  8. Grinspoon SK. Insulin resistance in the HIV-lipodystrophy syndrome. Review Trends Endocrinol Metab. 2001
    Nov;12(9):413-9.
  9. D:A:D Study Group. Use of nucleoside reverse transcriptase inhibitors and risk of myocardial infarction in HIVinfected
    patients enrolled in the D:A:D study: a multi-cohort collaboration. Lancet. 2008;371(9622):1417-1426.
  10. Byonanebye DM, et al. Incidence of hypertension in people with HIV who are treated with integrase inhibitors
    versus other antiretroviral regimens in the RESPOND cohort consortium. HIV Med. 2022 Sep;23(8):895-910.
  11. Rupasinghe D, et al. Integrase Strand Transfer Inhibitor-Related Changes in Body Mass Index and Risk of Diabetes:
    A Prospective Study From the RESPOND Cohort Consortium. Clin Infect Dis. 2025 Feb 24;80(2):404-416.
  12. Neesgaard B, et al. Associations between integrase strand-transfer inhibitors and cardiovascular disease in people
    living with HIV: a multicentre prospective study from the RESPOND cohort consortium. Lancet HIV.
    2022;9(7):e474-e48.
  13. Tsiodras S, et al. Effects of Protease Inhibitors on Hyperglycemia, Hyperlipidemia, and Lipodystrophy: A 5-Year
    Cohort Study. Arch Intern Med. 2000;160(13):2050-2056.
  14. Ryom L, et al. Cardiovascular disease and use of contemporary protease inhibitors: the D:A:D international
    prospective multicohort study. Multicenter Study Lancet HIV. 2018 Jun;5(6):e291-e300.
  15. EACS Guidelines 2024. Version 12.1. Beschikbaar via https://eacs.sanfordguide.com/.
  16. Venter WDF, et al. Dolutegravir with emtricitabine and tenofovir alafenamide or tenofovir disoproxil fumarate
    versus efavirenz, emtricitabine, and tenofovir disoproxil fumarate for initial treatment of HIV-1 infection
    (ADVANCE): week 96 results from a randomised, phase 3, non-inferiority trial. Lancet. HIV 2020;7:e666-76.
  17. Bailin SS, et al. Obesity and Weight Gain in Persons with HIV. Curr HIV/AIDS Rep. 2020 Apr;17(2):138-150.
  18. Sax PE, et al. Weight Gain Following Initiation of Antiretroviral Therapy: Risk Factors in Randomized Comparative
    Clinical Trials. Clin Infect Dis. 2020 Sep 12;71(6):1379-1389.
  19. Wang J-Y, et al. GLP−1 receptor agonists for the treatment of obesity: Role as a promising approach. Front
    Endocrinol (Lausanne). 2023 Feb 1;14:1085799.
  20. Huxley R, et al. Body mass index, waist circumference and waist:hip ratio as predictors of cardiovascular risk–a
    review of the literature. Review Eur J Clin Nutr. 2010 Jan;64(1):16-22.